Kolonisten in Nieuw Nederland, het huidige New York State, moeten lelijk op hun neus gekeken hebben als ze na de lange bootreis vanuit Nederland eindelijk voet aan wal zetten in de Nieuwe Wereld. Zaten ze wel goed? Dit land van ziektes, primitieve omstandigheden en vijandelijke indianen leek in de verste verte niet op het Land van Melk en Honing zoals hun was voorgespiegeld in de gedichten van Jacob Steendam (c.1615–c.1673).
Steendam had in de jaren ’50 een tijd met vrouw en kinderen op ’t Lange Eylandt gewoond, ergens waar nu Brooklyn ligt (dat heette toen Breukelen). In de hoofdstad zelf van de kolonie, Nieuw Amsterdam op Manhattan (later omgedoopt tot New York), woonden toen nog amper duizend zielen, en verspreid over het immense achterland trof je af en toe wat boeren en bonthandelaars. Dat was het grote probleem van Nieuw Nederland: het was dunbevolkt en in Nederland kende eigenlijk niemand het.
Steendam heeft daar daadwerkelijk verandering in gebracht en kan mede verantwoordelijk gehouden worden voor de aanzienlijk emigratiepiek die tussen 1660 en 1664 op gang kwam. In verschillende dichtwerken heeft hij aandacht gevraagd voor de stiefdochterlijke behandeling van het Beloofde Land aan de overzijde van de Atlantische Oceaan: ‘t Is mijn wensch, en ‘t isset al./So ik maar mach Bouw-liën krijgen:/Want mijn werk-volk is te min’. Steendam denkt groot, en ziet het helemaal voor zich hoe Nieuw Nederland de hofleverancier van de Republiek zal worden, als het land eenmaal tot ontwikkeling gebracht is: ‘k Sal mijn Moeders keuken vullen,/Met mijn leuren met mijn prullen:/Met mijn Bont, Toebak, en Graan’.
Maar wat Steendam sympathiek maakt, is dat hij met zijn boodschap over de Nieuwe Wereld als een van de eerste schrijvers in Nederland werkelijk begaan is met de sores van mensen die niet het geluk hadden om aan de Herengracht met zilveren bestek te dineren. Als het Paradijs spiegelt hij de Nieuwe Wereld voor aan arme stakkers: ‘Een Seegen-rijck gewest, daer Melck en Honigh vloeyd’. Eten en drinken in overvloed, dus. En Steendam is pas echt een kind van Amsterdam in de jaren ’60 van de zeventiende eeuw, als hij dat ene woord laat oplichten in zijn poezie, als het slagwoord van zijn reclamecampagne: Vrijheid. ‘Wie sou in dat gewest (in sulck een ’t samen-woningh) Niet wenschen vry te sijn?’ Nog meer dan om het bevolken van Amerika, of het voeden van de moederstad Amsterdam, ging het in Steendams droom om een nieuwe en eerlijke samenleving, gebouwd op het sociale fundament van gelijkheid en vrijheid. En, warempel, het woord ‘broederschap’ komt zelfs in de titel van het gedicht voor! Dit is wat Steendam uniek maakt in de Nederlandse literatuur. Hij is een zwaluw van de nieuwe tijd.
Verder lezen
Blom & H. Looijesteijn, 2012. ‘A Land of Milk and Honey: Colonial Propaganda and the City of Amsterdam, 1656-1664.’ Halve Maen 85.
dez., 2013. ‘Ordinary People in the New World: The City of Amsterdam, Colonial Policy, and Initiatives from Below, 1656-1664’. In M.C. Jacob & C. Secretan (Eds.), In praise of ordinary people: early modern Britain and the Dutch Republic.